Quéquette

Een tachtigjarig omaatje schuifelde richting toonbank. “Ik weet het niet meer, Hugue. Heb ik de Télérama van deze week nou al gekocht of niet?” De krantenverkoper lachte geduldig. “Ja, schoonheid, gistermorgen. Wat heb je trouwens een práchtig pakje aan. Je lijkt wel dertig jaar jonger!”

Toen Hugue mij in het oog kreeg, verdween zijn glimlach. “Ma petite Eveline! Je leeft nog! Waar wás je al die tijd! Ik dacht: die is met spoed teruggeroepen naar Nederland! Of misschien is ze wel ziek!”

Beschaamd keek ik naar mijn krantenverkoper. Ik had hem inderdaad vergeten te vertellen dat ik twee keer vlak achter elkaar de stad uit was. “Je moet me inlichten als je weggaat”, zei hij streng. “Ik was ongerust!”

Af en toe overweeg ik een praktischer en goedkoper digitaal abonnement op een ochtendblad te nemen. Laten bezorgen heeft geen zin, want Parijse pubers zijn niet zo gek om voor drie knaken met een tas vol kranten rond te fietsen. In de stad is het dus de postbode die het nieuws brengt – om een uur of tien.

Dat betekent wel dat ik mijn Hugue zou moeten missen. Toen ik laatst voor het eerst op een dichte deur stuitte, bleek dat ik de impact daarvan niet moet onderschatten. Teleurgesteld las ik de hanepoten op zijn briefje: ‘gesloten vanwege de zoveelste distributiestaking’. Dat betekende geen krant, maar vooral geen grapjes, geen advies, geen complimentjes en geen geroddel over het meisje van de slager.

Image

Een dag later was Hugue zijn boosheid alweer vergeten. We bespraken de laatste onthullingen over Dominique Strauss-Kahn, de Franse ex-politicus die aan zijn eigen libido ten onder ging. “Die man denkt niet met zijn hersens, maar met zijn… quéquette!”, riep Hugue.

Hij begon het woord hardop in zijn volle winkel te spellen, ‘want dat zou me nog wel eens van pas kunnen komen’. Oude dametjes bloosden en giechelden. Toen was het duidelijk: een abonnement komt er bij mij niet in.

Verrassing!

Enigszins gehaast kwam ik de hippe Parijse kapsalon binnenrennen. In ‘Pierre’s huiskamer’ stond een zwoel loungemuziekje aan, drie mannelijke kappers hingen aan de designtafel midden in de zaak. ‘Excuses, ik had een afspraak om tien uur’, hijgde ik.

‘Geen probleem’, zei kapper Yves, terwijl hij mijn jas aannam. Hij dirigeerde me naar een gestroomlijnde maar hoogst oncomfortabele wasbakconstructie, waste mijn haar en wees naar de grote tafel. Ik verwachtte dat we nu zouden gaan overleggen over mijn nieuwe coupe, maar Yves had helemaal geen boeken vol hysterische kapsels.

Ik bracht dus zelf maar mijn wensen te berde. ‘Mijn vorige kapper knipte het altijd in een boblijn’, begon ik enthousiast, ‘met de punten zo naar voren’. Yves trok een vies gezicht. ‘Dat is superouderwets’, zei hij kortaf. ‘Laat mij maar.’

Nog een beetje daas vanwege mijn race tegen de klok, realiseerde ik me na pas vijf minuten dat mijn haren in het rond vlogen. Toen pas zag ik dat er nergens kappersstoelen in de zaak stonden, en, nog veel erger, dat er ook helemaal geen spiegels in Pierre’s huiskamer hingen.

Ik vroeg of deze tent soms met opzet spiegelloos was. ‘Klopt’, zei Yves, woest knippend. ‘Dan is de verrassing straks groter’. Het meisje dat inmiddels tegenover me was komen zitten, keek me aan alsof ik een achterlijke provinciaal was. Maar het leek me ook in haar nadeel dat ze totaal geen zicht had op wat er gaande was: de twee collega’s van Yves smeerden al kwebbelend lukraak wat knalgroene haarverf op haar hoofd.

Intussen probeerde ik stiekem in de glazen vaas op tafel te ontwaren hoe de kapper me toetakelde. Daarvoor moest ik me in allerlei bochten wringen, waarop Yves geïrriteerd vroeg of ik mijn hoofd misschien even stil kon houden. Godzijdank legde hij niet lang daarna zijn schaar weg en pakte hij een krultang.

‘Het is énig’, zei Yves, toen hij klaar was. ‘Als jij het zegt’, mompelde ik. Ergens achterin een designkast bleek toch een spiegel met een barst te liggen, die hij me voorhield. Vooral door het gedoe met de krultang zag ik eruit als een verzopen katje. Ik betaalde een idioot hoog bedrag en nam me voor eenmaal thuis direct die krullen eruit te kammen in de hoop dat het toch nog ergens op leek.

Op weg naar huis kwam ik langs de kapsalon op de hoek, waar de eigenaar lusteloos in één van zijn kappersstoelen hing.  Ik bekeek mezelf in de winkelruit, gooide het fancy kaartje van Yves in de vuilnisbak en besloot me de volgende keer voor acht euro bij ‘Mehmet Coiffures’ te laten knippen.

(Nee… geen foto natuurlijk! Wat denkt u zelf?!)

Kipfiletjes

Parijse bazaars verkopen werkelijk alles. Van shampoo waar je haar harder van gaat groeien tot wc-brillen, van waterkokers tot pikante lingerie. Sommige van die warenhuizen, meestal bestierd door Bengalen of Chinezen, zijn zo groot dat je er bijna in verdwaalt.

Onlangs kwam ik terecht in een Afrikaanse bazaar. Het warenhuisje was niet groot, maar wel overvol: het was tot aan het plafond volgestouwd met rommel. Het interieur was al fascinerend, maar het winkelen zelf bleek ook een belevenis.

“Haha, ik zoek een koffiezetapparaat”, zei ik tegen de Afrikaanse eigenaresse. “Dat verkoopt u natuurlijk helemaal niet!” Ze stapte achter een rek traditionele gewaden vandaan, zei ‘jawel hoor’ en schreeuwde keihard om haar man, die op een drafje aan kwam rennen.  Hij pakte een keukentrap en probeerde bij een volledig verstoft vooroorlogs model te komen, dat op drie meter hoogte achter een heleboel zwarte haarstukjes stond.

Mijn oog was intussen op iets veel interessanters gevallen: onderbroeken met voorgevormde billen erin. “Dat is voor mensen die geen kont hebben”, zei de Afrikaanse serieus. “We hebben ze ook met opgevulde heupen, maar die zijn allemaal al uitverkocht.” Ze bekeek me nog eens en voegde eraan toe: “we hebben ook voorgevormde bh’s hoor!” Sullig bekeek ik de twee kipfiletjes die ze me in handen stopte. Ik gaf ze snel door aan haar tweejarige dochtertje, die aan de verpakking begon te pulken.

Deze billenonderbroek is al razend populair, maar nog niets vergeleken bij het ondergoed met voorgevormde heupen…

Inmiddels had haar man het koffiezetapparaat naar beneden gehaald. “Hiernaast waren ze tien euro goedkoper”, zei ik. “Maak je geen zorgen, we halen wat van de prijs af”, antwoordde de eigenaresse. “De kan zit er alleen niet bij.” Verbaasd vroeg ik haar hoe ik dan koffie moest zetten. “Je hebt thuis toch nog wel iets staan?”

“Wacht even”, sommeerde  ze, en klapte een met tape aan elkaar geplakte mobiele telefoon open. “Ga die kan zoeken!” blafte ze tegen haar man, die blijkbaar ineens buiten schreeuwafstand was. Daarna wendde ze zich tot haar vijf vriendinnen die net de kleine ruimte binnen waren gekomen en vroegen hoe het ging, gilden dat haar kind er zo goed uitzag en dat ze vooral de groeten moest doen aan haar man. Die belde juist weer terug op het vijftig jaar oude telefoontje dat hij de koffiekan niet kon vinden.

“Ik zie er denk ik toch maar vanaf”, zei ik tegen de vrouw. “Even goede vrienden”, vond ze. Ze zwaaide me uit met het koffiekanloze apparaat in de hand. Daarna probeerde ze haar dochtertje in haar nekvel te grijpen, die de nepborsten op haar roze t-shirtje had geplakt en ermee door de winkel paradeerde.

Parisienne

Parisiennes zien er altijd onberispelijk uit. Ze hebben hun kleren netjes in de plooi, een chique, maar toch nonchalant kapsel en zitten altijd keurig in de make-up. Bovendien slagen ze erin dit de hele dag intact te houden, ook na een rit in de plakkerige metro of een flinke hoosbui.

Inmiddels kan ik concluderen dat deze ’style’ voor mij geen haalbare kaart is. Dat is geen kwestie van onwil, ik doe heus mijn best. Ik wijt het maar aan mijn praktische Nederlandse inborst.

Zo heb ik bijvoorbeeld een regenbroek meegenomen naar Frankrijk. Daarmee ben ik waarschijnlijk – op een paar verwilderde fietskoeriersters na – de enige vrouw in de lichtstad die zo’n lelijk maar buitengewoon handig kledingstuk bezit. Ook heb ik een verzameling afgetrapte sneakers, want dat loopt zo lekker. Françaises uit de hoofdstad beklimmen zonder pardon de heuvel van Montmartre op een paar naaldhakken.

Praktisch maar absoluut ‘not done’: even snel een broodje naar binnen werken in de metro. Een Parisienne eet nimmer in het openbaar. Wie een vrouw in Parijs hongerig een stuk van een net aangeschafte baguette ziet scheuren weet meteen: die komt van het platteland of is toerist.

Toch heb ik onlangs weer een poging gewaagd à la Parisienne op een afspraak te verschijnen. Ik had een interview in de Moulin Rouge en toog volledig opgetuigd naar Montmartre. Het ging al mis toen ik parmantig richting revue trippelend op een McDonald’s stuitte. Ik werd overvallen door enorme trek in een hamburger, dus bestelde snel een BigMac, die ik onderweg opat.

Eenmaal in het theater was de danseres die ik zou spreken nog even haar veren aan het strijken. Een medewerkster van het theater begeleidde me naar de bar, wilde ik alvast wat drinken? Een biertje alstublieft, antwoordde ik.

De Française zette grote ogenop, de barman liet bijna zijn zilveren dienblad uit zijn handen vallen. Nu pas zag ik dat alle andere dames in de bar bescheiden aan een glaasje champagne nipten. Vervolgens zag ik het tweetal naar mijn blouse staren, waar een klodder BigMacsaus op was gevallen.

Op dat moment heb ik mijn pogingen om als Parisienne door het leven te gaan definitief gestaakt. „Ja, een biertje ja. Weet u wat: doet u mij maar gelijk een halve liter.”

Parisienne? Laat maar zitten…

Slavenarbeid

Cameramannen en fotografen duwen elkaar omver om vast te leggen hoe Marine le Pen van haar auto naar het Parijse congrescentrum loopt. De voorvrouw van het Front National mag in een speciaal voor haar gereserveerde lift naar boven, het leger journalisten bestormt de trappen.

“We hebben 500 handtekeningen van gekozenen nodig voordat we mee mogen doen aan de presidentsverkiezingen in april volgend jaar”, hijgt een medewerker van het Front National die niet meemocht in de lift. Hij kan nog net de poot van een camerastatief ontwijken. “Daarom zijn we vandaag op deze burgemeestersbeurs. We hebben ruim 35.000 burgervaders in Frankrijk, die lang niet allemaal aan een partij zijn verbonden. Daar valt dus nog wel wat te halen.“

Generaal De Gaulle bepaalde begin jaren zestig dat presidentskandidaten steunbetuigingen van volksvertegenwoordigers moeten verzamelen voor verkiezingsdeelname, om te voorkomen dat iedere halve zool zich in de strijd werpt. Gevestigde partijen hebben gekozenen genoeg en halen die 500 krabbels zo binnen, maar voor kleine en nieuwe partijen is dat moeilijker.

Marine le Pen organiseerde tijdens het burgervaderscongres deze week haar eigen persconferentie. Geduldig wachtte ze tot alle camera’s in stelling waren gebracht en journalisten klaar waren met schelden omdat ze door elkaars beeld heen liepen. “Ik heb wel wat beters te doen dan bedelen om handtekeningen”, foeterde ze. “Het kost me heel veel geld, tijd en energie. Ik heb bijna 20% van de Fransen achter me staan, kan dit niet anders?”

Le Pen kampt namelijk nog met een ander probleem. De burgemeesters die haar willen steunen, durven daar lang niet altijd voor uit te komen. Ze vrezen dat ze met de nek zullen worden aangekeken en dat het overkoepelende departement uit rancune de subsidie voor de wipkip op het dorpsplein stopzet.

Deze jaarlijkse beurs, waar duizenden burgemeesters in het wild rondlopen, is dus bij uitstek de gelegenheid voor het Front National om te ronselen. Maar op de vraag of ze die middag nog wat burgervaders aan hun jasje zou trekken, antwoordde Le Pen dat ‘dit daar niet de goede plaats voor is’.

De Front National-voorvrouw heeft zo haar eigen strategieën om haar agendapunten onder de aandacht te brengen. Ze deed op haar conferentie een oproep aan premier Fillon om steunbetuigers anoniem te laten tekenen. Vervolgens liet de politica zich uitgebreid interviewen en fotograferen en trakteerde ze de aanwezige journalisten op een glaasje wijn en een hapje.

De rechtse vedette wist het zelfs doen voorkomen alsof zij de media niet voor haar karretje spande, maar andersom. “Het lijkt wel slavenarbeid”, lachte ze charmant toen de fotografen vroegen of ze even op het balkon wilde gaan staan voor een plaatje.